Hoe dient het UWV het maatmaninkomen bij een leeftijdsgebonden beroep vast te stellen inzake de WIA?
Hoe dient het UWV het maatmaninkomen bij een leeftijdsgebonden beroep vast te stellen inzake de WIA?
Wanneer na twee jaar ziekte een aanspraak op grond van de WIA in beeld komt, beoordeelt het UWV opnieuw uw arbeidsongeschiktheid. Deze beoordeling – die wezenlijk verschilt van de arbeidsongeschiktheidskeuring in het kader van de Ziektewet (ZW)- vindt plaats op basis van uw maatmaninkomen (art. 4 lid 1 jo. 5 WIA). Hierbij kijkt het UWV naar de vermindering van uw verdiencapaciteit ten opzichte van het inkomen dat een gezond vergelijkbaar persoon zou verdienen in dezelfde laatst beklede functie. Het inkomen voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid is daarmee leidend maar onder omstandigheden kan hier van af worden geweken. Deze zogenaamde maatmanwisseling komt o.a. voor bij beroepen waarvan men aanneemt dat een persoon boven een bepaalde leeftijd, het werk niet meer kan uitvoeren. Wat de precieze leeftijdsgrens is van een beroep hangt af van de omstandigheden in het concrete geval, waarbij mogelijk aanwezige wettelijke regels hierover dan wel de beroepspraktijk slechts als uitgangspunt dienen bij de bepaling van die grens, aldus de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 17 juni 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:AA8530).
Profvoetballer
In deze zaak valt een keeper van Roda JC op enig moment geblesseerd uit vanwege een blessure aan zijn linkerknie. Na een onsuccesvolle operatie beoordeelt het UWV zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO (nu WIA) en keurt hem af voor 80-100%. Een aantal maanden later besluit de uitkeringsinstantie echter tot intrekking van de uitkering omdat zij uit de voetbalpraktijk van weleer een leeftijdsgebonden grens van 35 jaar destilleert. De man is op dit moment 36 jaar. Omdat de man een schoolverlater is met een LBO opleiding wordt dit als maatmaninkomen genomen. De man gaat in bezwaar en draagt een aantal voorbeelden aan van keepers die ook na hun 35ste levensjaar nog werkzaam zijn op het hoogste niveau, een argument waar de rechtbank geen grond in ziet voor een andersluidend oordeel. Maar omdat de rechtbank wel vindt dat er te weinig onderzoek is gedaan naar het plaatsvervangende maatmaninkomen, vernietigt het alsnog het besluit. Zowel de uitkeringsinstantie als de (ex-)keeper gaan in beroep.
Veldspeler vs. keeper
In hoger beroep schakelt de Raad een arbeidsdeskundige in die een rapport opstelt. Uit het rapport blijkt dat de man bij zijn huidige club ongetwijfeld contractsverlengingen zou krijgen tot de leeftijd van 40 jaar. In het onwaarschijnlijke geval van geen contractsverlenging, zou de man bij een andere profclub makkelijk aan de bak komen omdat hij te boek staat als een zeer goede keeper. De Raad gaat vervolgens in op de leeftijdsgrens van 35 jaar voor profvoetballers en wijst erop dat eerdere uitspraken (bijv. RSV 1976/105) zien op veldspelers en dat keepers een speciale categorie zijn die over het algemeen ‘langer meegaan’. Het hoger beroep van de man slaagt en de Raad geeft de uitkeringsinstantie opdracht zijn beroep als profvoetballer weer als maatmaninkomen te nemen bij de herbeoordeling van zijn WAO-uitkering. Ook in latere uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2007:BB9769) maakt de Raad duidelijk dat bij de beoordeling van de leeftijdgrens van beroepen, de omstandigheden van het concrete geval doorslaggevend zijn en dat praktijkvoorbeelden dan wel de mogelijke aanwezigheid van wettelijke regels hierover slechts als uitgangspunt dienen bij de bepaling van die grens.